Dulce et decorum est pro Veritate mori.
Het Dodenrijk fascineert de mensheid sinds de verste oertijden. En dat hoeft ons niet te verbazen, want we zijn met zijn allen genetisch geprogrammeerd om erheen te gaan, de een al vroeger dan de ander… Al wie ooit het tijdelijke met het eeuwige verwisselde is stante pede naar de onderwereld vertrokken en niemand is ervan teruggekeerd. Behalve natuurlijk de grote helden uit de wereldliteratuur, Odysseus, Herakles, Orpheus, Perseus, Theseus, Aeneas, Jezus, Maria, plus nog een redelijk aantal minder bekende anderen.
Dante Alighieri heeft in De goddelijke komedie in honderd zangen verteld over zijn bezoek aan het hiernamaals. Maar het hele verhaal is verzonnen. Hij stierf zeven eeuwen geleden, in 1321; hij vertrok vol vragen, en werd nooit teruggezien. Vandaag hebben we overal ter wereld diepe putten gegraven in de grond en we hebben alle gaten en grotten onderzocht die naar de onderwereld zouden kunnen leiden, maar we zijn niet veel wijzer geworden. Misschien komen we meer te weten als de computers op een dag werkelijk slimmer worden dan de mens; maar tot zover weten we zelfs niet met zekerheid of er leven is na de dood. Onze enige zekerheid is dat we allemaal sterfelijk zijn.
Alle mensen zijn sterfelijk, Socrates is een mens, dus Socrates is sterfelijk. Hoe vaak hebben we dat syllogisme niet horen verkondigen? Veel mensen leven met angst voor de dood, maar ik kan me moeilijk voorstellen dat een filosoof als Socrates zich druk maakte over zijn sterfelijkheid. Als we het verslag van zijn laatste uren lezen bij Plato, blijkt dat ook niet het geval. Dat zijn vrienden bij zijn sterfbed om hem bekommerd waren, en dat zij zijn dood ervoeren als een schokkend onrecht, kon hij ongetwijfeld beter begrijpen dan zij: hij kon er zelfs mee lachen. Hij droeg hen op na zijn dood een haan te offeren aan Asklepios, de God van de geneeskunde, om te bedanken voor zijn genezing. Wat hij bedoelde met zijn genezing, was zijn dood. Die uitspraak wordt door velen letterlijk opgevat. Maar ik denk niet dat Socrates vond dat het leven een ziekte is waarvan je moet genezen. Ik denk dat hij heel graag leefde. Maar niet ten koste van iets waar wij vandaag nog weinig in geloven: de Waarheid.
Zal ik zoals Socrates met een knipoog kunnen vertrekken naar pierenland? Want doodgaan is geen feest waar je naar uitkijkt; het ligt gewoon in de aard van ons bestaan. Op het laatst hangen we allemaal onze viool aan de muur. Maar ik vind dat geen reden om al jaren op voorhand te zitten piekeren. Ik wil mijn aandacht aan het volle leven schenken. Ook al is het niet alle dagen kermis in ons dorp, ik wil vrolijk zijn. Mijn levensvreugde is niet met angst gebaat. Angst is tijdverlies.
De dag van mijn dood zal wel mijn beste dag niet zijn. Ik vind het vooral pijnlijk te bedenken dat dan plots alle kennis over de klassieke literatuur en het goede leven, die ik met zoveel ernst en geduld heb bijeen gezocht, zal verdwijnen. Maar gelukkig heb ik veel geschreven. Misschien zullen flarden van mijn denken op die manier nog postuum hun weg vinden in de belangstelling van mijn nakomelingen en mijn leerlingen. Behalve een te late aankondiging in de gazet zal er verder weinig aandacht aan mijn verdwijning geschonken worden. Ik heb daar vrede mee. Ik hoop alleen dat een goede ziel mijn kaarsje wil helpen uitblazen vooraleer ik door al te zware nutteloze ongemakken word getroffen. Ik kies voor euthanasie. Dat ik ga sterven vind ik wel spijtig, want ik ben een brave mens, maar ik beschouw mijn dood niet als een orgelpunt voor de mensheid.
Voor Socrates lag dat anders. Zijn dood was een apotheose*. Meer dan tweeduizend jaar na zijn heengaan blijven wij zijn vastberadenheid en zijn geesteskracht bewonderen. Hij is en blijft een schoolvoorbeeld voor elke denker die het tijdelijke met het eeuwige moet verwisselen. Hij vertrok met een laatste schalkse knipoog naar zijn vrienden. Hij dankte God voor zijn euthanasie. Hij wist maar al te goed dat de godheid er voor niets tussen zat, en dat het zijn medeburgers waren die hem uit de weg wilden: hij was een slachtoffer van de sociale media van zijn tijd. Maar zijn dood was een euthanasie, een goed sterven, een weloverwogen eervol afscheid. Kan men zich een mooier heengaan wensen dan te sterven omringd door familie en vrienden, bij volle verstand, en zonder lichamelijk afzien? Heengaan met op de lippen de dubbelzinnige glimlach van de aanvaarding?
Ik vrees een beetje dat de kans klein is dat velen vandaag met een grapje en een glimlach naar de eeuwige jachtvelden vertrekken. De moderne held is een geblaseerde cynicus geworden. Paul Valéry maakte naar het schijnt ook grapjes op zijn sterfbed. Hij had ergens geschreven: « Adieu, dit le mourant au miroir qu’on lui tend, nous ne nous verrons plus.» Hij was erg ingenomen met zichzelf. Maar toen hij op zijn sterfbed lag in zijn bibliotheek, keek hij naar de kasten vol boeken en hij zuchtte: « Et dire que tout ça ne vaut pas une belle paire de fesses… »
En ja, de andere kant van de medaille…
Voor de nabestaanden is de dood van een dierbare natuurlijk wel een ander verhaal. Een mens hoeft bij leven niet veel plaats in te nemen om een grote leegte achter te laten wanneer hij zijn paraplu voor altijd toe doet. Wie een naaste of een vriend verliest en eenzaam achterblijft, kan zwaar getroffen zijn.
Sometimes life can be as bitter as dragon tears.
Maar tranen drogen op onze wangen, en het heeft weinig zin ze in potjes te vangen om ze te bewaren. « Il faut se faire une raison. » Wie alleen achterblijft kan helemaal ontredderd zijn. Letterlijk. Maar er is altijd meer dan één nieuw begin dat op de overlevenden ligt te wachten.
* Apotheose : 1. Verheffing van een sterveling tot god ; opneming onder de goden – 2. Verheerlijking – 3. Schitterend slottoneel van een voorstelling (Van Dale)