Les enfants du siècle

Soms moet een mens eens hard lachen. En dat doet deugd. Als ik aan hard lachen denk, dan zijn het altijd de twee zelfde herinneringen die terugkomen. The Merry Wives of Windsor en La Grande Vadrouille.

Toen ik in de vakantie na de retorica met pater Burm SJ zaliger een maand in Londen doorbracht, gingen we op een avond in Aldwych theater naar The Merry Wives of Windsor kijken. Ik had al enige toneelspelers van bij ons aan het werk gezien in de Gentse theaters en ook een aantal briljante Franse acteurs van de Galas Karsenty, maar de manier van spelen van de Londense Shakespeare acteurs sloeg mij met verstomming. Zulk een présence, zulk een schwung, zulk een inleving had ik nog nooit gezien. Nooit had ik een dergelijke stroomversnelling van situatiekomiek en woordspelingen op het toneel zien zetten met zo’n gevoel voor humor en timing. Ik begon te lachen en ik kon niet meer stoppen, want na elke kwinkslag, elke pointe, elk verrassend gebaar, elke potsierlijke mimiek, volgde onmiddellijk een nieuwe grap. Weldra hield ik het niet meer uit, ik zat gevangen in een slappe lach die mij tot het pijnlijke uiterste dreef van de hoogste vreugde. Ik kreeg kramp op een plaats waar ik niet eens vermoedde dat ik spieren had: achteraan op mijn hoofd. En het werd steeds pijnlijker. Maar daar trokken die acteurs zich niets van aan. Ze bleven maar doorgaan. Ik was gebiologeerd en ondanks de pijn genoot ik met volle teugen. Ik bleef maar onbedaarlijk lachen. Ik herinner mij nog levendig die ene acteur die de echtgenoot van een vrolijke dame vertolkte en zich zodanig kwaad maakte dat zijn aangezicht helemaal rood en paars aanliep. Ik bestierf het.

Enige tijd later ging ik met een paar vrienden kijken naar la Grande Vadrouille in een Gentse cinema. Ook daar was het lachen geblazen. Maar deze keer zonder pijn. Ook van die ervaring herinner ik mij tot op vandaag nog het intens genot en de bevrijdende catharsis. Ik heb nadien nog vaak gelachen, maar ik herinner er mij weinig van. Gek hoe een mens aan bepaalde belevenissen vast blijft hangen.

Ik moest aan die ervaringen denken toen ik deze morgen aan het lezen was in de ‘Chroniques de la Montagne’ van Alexandre Vialatte. In zijn stukje van de zevende april 1964, bespreekt hij een boek van een lerares die de flaters van haar leerlingen gedurende haar hele carrière heeft bijgehouden, en er een bloemlezing heeft van gemaakt: Les Enfants de l’Humour, par Jeanne Delais, Gallimard, Collection ‘L’Air du Temps’. Ik vind het zo grappig. Ik denk dat velen graag zullen meelachen. Vialatte bespreekt het boek op deze manier (vertaling onderaan):

Les problèmes de l’enseignement sont parmi les plus difficiles. « Madame, je sais que vous êtes mariée, écrit par exemple le jeune Jacques à son professeur de philosophie, et cela me désole. J’ai cinq ans de moins que vous, mes parents ont une fortune. Je suis fils unique ; je leur ai parlé de mes projets et ils m’ont dit qu’ils seraient très flattés et qu’ils connaissent d’excellents avocats. Vous l’avez compris, madame. Je vous aime passionnément. Voulez-vous m’épouser ? Votre élève, Jacques. »

Que faire ?… Comment savoir si cette fortune est vraie ? On voit par là combien le problème est délicat.

Un professeur, d’une façon générale, ne devrait épouser que ses meilleurs élèves. Après le bachot ; et non avant. Pour créer une émulation. (C’est ce qu’a fait un de mes camarades. Il est heureux et il a deux enfants.)

Mais le mariage, pour être vraiment éducatif, devrait être promis au meilleur dès le début de l’année scolaire. Le professeur serait la récompense. On le gagnerait comme un vase bleu au tir aux pipes. Malheureusement il en est de tels que, pour être sûr de ne pas les épouser, on verrait des élèves rater tous leurs problèmes et faire casser le vase de Soissons par Robespierre. Une sage direction tirerait parti de la chose : elle ferait épouser ce genre de dames au dernier. Toute la classe aurait de bonnes notes.

D’autre part, d’une façon générale, on devrait interdire aux enfants de se marier avec leur professeur au-dessous de la classe de troisième. Les professeurs n’ont pas de fortune et leurs traitements ne permettent que de modestes folies. Ils ne trouvent jamais le temps de jouer à la marelle : ils ont toujours quelque copie à corriger.

* * *

Les enfants rêvent divorce à partir de douze ans. « J’obéis toujours , écrit une fillette, aux impératifs de mes parents. Ma mère m’a dit de faire de l’anglais en seconde langue, je l’étudierai. Car ma mère est mon guide. Elle a organisé mon avenir. Je serai secrétaire, car secrétaire mène à tout. Maman m’installera comme sténodactylo auprès d’un homme très riche pas trop jeune (s’il est marié, ce n’est pas grave , il y a à notre époque le divorce). Donc je le séduirai et il m’épousera. Je suis comme l’oiseau dans la tempête. Mais sur les ailes de ma mère, j’arriverai au port. Elle sait tout, prévoit tout, maman. Quand je serai mariée, j’aurai des bijoux et j’irai en Italie. Je serai heureuse. Il n’y a pas de raison que les choses ne se passent pas ainsi. Ma mère m’aime, elle est bonne, instinctive. Elle édifie mon avenir : je me fie à elle car elle a le sens des réalités. »

Vertaling:

De problemen die zich stellen in het onderwijs zijn van de allermoeilijkste. “Mevrouw, ik weet dat u gehuwd bent, schrijft bijvoorbeeld de jonge Jacques aan zijn lerares filosofie, en dat doet mij leed. Ik ben vijf jaar jonger dan u, mijn ouders bezitten een fortuin. Ik ben enige zoon; ik heb met hen over mijn plannen gesproken en ze hebben mij gezegd dat ze zeer vereerd zouden zijn en dat ze zeer goede advocaten kennen. U hebt het begrepen, mevrouw. Ik bemin u hartstochtelijk. Wilt u met mij trouwen? Uw leerling, Jacques.”

Wat moet je doen?… Hoe kun je weten of dat fortuin echt is? Zo zie je maar hoe delicaat het probleem is.

Een lerares zou, over het algemeen gesproken alleen met haar beste leerlingen mogen trouwen. Na het baccalaureaat; en niet ervoor. Om wedijver te stimuleren. (Dat is wat één van mijn kameraden heeft gedaan. Hij is gelukkig en heeft twee kinderen.)

Maar om echt opvoedkundig te zijn, zou het huwelijk moeten beloofd worden aan de beste leerling van bij het begin van het schooljaar. De lerares zou de beloning zijn. Men zou haar winnen gelijk een blauwe vaas op de pijpenschietstand. Ongelukkiglijk zijn er ook leraressen van die aard dat, om er zeker van te zijn haar niet te moeten huwen, men leerlingen al hun sommen verkeerd zou zien oplossen en de vaas van Soissons laten breken door Robespierre. Een wijze schooldirectie zou er haar voordeel mee doen: ze zou dergelijke dames laten trouwen met de laatste. De hele klas zou goede punten halen.

Anderzijds zou men kinderen tot het derde leerjaar moeten verbieden om met hun lerares te trouwen. Leraars hebben geen fortuin en hun salaris laat hen slechts bescheiden buitenissigheden toe. Ze hebben ook nooit tijd om te hinkelen: ze hebben altijd een of ander huiswerk te verbeteren.

* * *

De kinderen dromen van scheiden vanaf twaalf jaar. “Ik gehoorzaam altijd aan de richtlijnen van mijn ouders, schrijft een meisje. Mijn moeder heeft mij gezegd dat ik Engels als tweede taal moet kiezen, ik zal het leren. Want mijn moeder is mijn gids. Zij heeft mijn toekomst georganiseerd. Ik zal secretaresse worden, want secretaresse geeft toegang tot alles. Mama zal mij een baan bezorgen als stenotypiste bij een heel rijke niet te jonge man (als hij gehuwd is, is dat geen bezwaar, in onze tijd is scheiden geen probleem). Dus zal ik hem verleiden en hij zal met mij trouwen. Ik ben als de vogel in de storm. Maar op de vleugels van mijn moeder, zal ik de haven bereiken. Zij weet alles, voorziet alles, mijn moeder. Als ik getrouwd zal zijn, zal ik juwelen hebben en ik zal naar Italië gaan. Ik zal gelukkig zijn. Er is geen reden waarom de zaken niet op die manier zouden verlopen. Mijn moeder houdt van mij, ze is goed, instinctief. Ze bouwt mijn toekomst op: ik vertrouw op haar want ze kent de wereld.”

Halfweg vorige eeuw waren er dus nog kinderen die luisterden naar hun ouders, en die hen dankbaar waren in plaats van de hele dag te zitten gamen en ’s avonds niet naar bed te willen…