Harari nummer 3

Mooie vlinders

Sluipwespen en woekerschimmel

Ik ben het laatste boek van Harari aan het lezen: “21 lessen voor de 21ste eeuw”. Zoals in zijn vorige boeken, Sapiens en Homo Deus, maakt de bekende historicus hier opnieuw een boeiend bilan op van de situatie waarin de mensheid in haar geheel zich vandaag bevindt. Maar de titel is bedrieglijk, want er is in het hele boek niet de minste les te vinden. Dat verklaart ook, denk ik, waarom zijn proza zo prettig wordt verslonden. Stel je voor dat hij richtlijnen zou verstrekken om de problemen werkelijk aan te pakken. Dan zouden we ons onmiddellijk schuldig moeten voelen omdat we niets wensen te doen. Eigenlijk was “21 open vragen voor de 21ste eeuw” een juistere titel geweest. En iedereen weet dat één gek meer vragen kan stellen dan zeven wijzen kunnen beantwoorden…

Zolang er geen mens is die ons kan vertellen wat we moeten doen om het tij te keren – Harari beschrijft in ‘t lang en in ‘t breed wat er allemaal mis gaat –, kunnen we onze handen niet uit de mouwen steken en moeten we blijven toekijken hoe het verloederen van de cultuur en de natuur ongestoord verder gaat.

Dat we er slecht voor staan is wel een feit. We dachten dat er geen derde wereldoorlog meer zou komen, maar de dreiging van de atoombom is terug van weg geweest. Overal worden de atoomkoppen geteld, zelfs in zo’n onooglijk land als België. Aan de rode knop staan marionetten met belachelijke kapsels met hun vingertje klaar om – als daar toevallig voldoende reden voor is – de hel op aarde te ontketenen.

Mensen zijn altijd veel beter geweest in het uitvinden van werktuigen dan in het verstandig gebruik ervan.” (Harari, p.24)

Tegengestelde wereldbeelden maken conflicten tussen beschavingen onvermijdelijk.” (ibidem, p.122)

Behalve over de terugkeer van de atoombom maakt Harari zich ook zorgen over de wereldwijde milieuramp die er aan komt en hij panikeert over de explosieve en bandeloze ontwikkeling van hoogtechnologische toepassingen in de biologie en de wapenindustrie. Hij meent dat wij ons daar dringend ernstig moeten over bezinnen, in plaats van drukte te maken over de voetbal of de Tour de France. Want het reële Tomorrowland zou in de praktijk ferm kunnen tegenvallen. Hij vindt dat we ijverig bezig zijn met op kleine schaal de problemen van achtergestelde minderheden op te lossen, terwijl de grote problemen, die de hele wereld aanbelangen, domweg aan de kant geschoven worden. Hoe lossen we dat op? Harari denkt dat we beter moeten leren denken. En hij stelt vast dat ons denken er niet op betert.

Ik vind dat ook. Iedereen is vandaag expert op zijn petieterig domein. Maar wie bekommert zich om de wereld? Wie overziet nog het geheel? Ach, ik wil niet zagen. Maar, als jullie het mij vragen, het is de beeldcultuur die ons dom houdt. Beelden zijn leuk om naar te kijken, maar ongeschikt wanneer het erop aan komt te denken. Ik weet niet hoe het er bij jullie thuis aan toe gaat, maar mijn vrienden en familie zijn allemaal ’toeschouwers’ geworden. De homo sapiens wordt door de biologen geklasseerd onder de oogdieren. Zijn neus is niets waard, en zijn oren doen het ook maar half en half. Van zodra hij zichzelf begint te zoeken, doet hij niets anders meer dan kijken. En nu zijn er de cinema en de blauwe schermen die zijn aandacht volledig van de werkelijkheid wegzuigen. Wie een diploma heeft zou nochtans uit ervaring moeten weten dat denken pas begint wanneer we er een ernstig boek bij nemen. Maar goed, het is tenslotte vakantie, en dan wil heel de buurt naar Spanje of Turkije. Om te gaan kijken.

Tijdens de vakantie bieden alle magazines aan hun lezers, naast nog meer foto’s en nog minder tekst, een vakantiegeschenk aan. Een bon om parfum te kopen, een puzzel waarvan de oplossing je een cruise kan laten winnen, of een spannend verhaal over hoe een serial killer tewerk gaat, of hoe liefde omslaat in haat, waarna alles toch weer goed komt. Ik wil jullie ook graag een vakantiegeschenk offreren: een paar alinea’s uit een boek dat ik vele jaren geleden heb gestolen. Ja, ik. Ik? Een dief? “Ja, manneke, onthou dat maar: alleman is dief in zijne stiel.” Dat leerde ik vijftig jaar geleden van de vader van een goede schoolkameraad.

Toen onze parochiebibliotheek, die door mijn vrouw als vrijwilligster werd gerund, voor de bijl ging, heb ik machtsmisbruik gepleegd. Alle boeken moesten toen verhuisd worden naar de nieuwe centrale gemeentebibliotheek. De hele voorraad werd in bananendozen gestopt en het vierde jaar schroevendraaier van de technische school kwam helpen om de ijzeren rekken uit elkaar te vijzen. We brachten alles netjes naar de nieuwe bib, behalve de boeken die in de oude spelling waren gedrukt. Die moesten naar het containerpark, want de kinderen – merk op dat tegenwoordig iedereen kind wil blijven: Peter Pan syndroom – ja, de kinderen dus, zouden zogezegd door de oude spelling in verwarring gebracht worden. We mochten niets zelf houden of aan derden doorgeven, want een boek waarvoor de gemeenschap heeft betaald hoort niet in de bibliotheek van een particulier te belanden. Naar het stort ermee! Ik heb toen met pijn in het hart een hele bestelwagen vol oude wijsheid naar de verdoemenis gevoerd. Ik voelde mij een verrader van de Vlaamse cultuur, een kalief die in een vlaag van waanzin een bibliotheek in brand steekt. Maar dura lex sed lex…

Natuurlijk was ik al ongehoorzaam als kind. Ik kon niet aan de verleiding weerstaan om toch twee boeken in de oude spelling scheef te slaan, een wetenschappelijk werk van Leo Senden uit 1939 en een gedichtenbundel, ‘Vlaamse Dichtkunst Van deze Tijd’, Lannoo, 1951.

Leo Senden, PR. was deken en pastoor te Hoogstraten en entomoloog. Hij liet vlak voor de oorlog zijn tiende boek over insecten en vlinders uitgeven. Hij dacht dat zijn kennis de toekomstige natuurliefhebbers nog lang zou boeien en liet het drukken op kostbaar papier. Hij zorgde ook voor prachtige illustraties. Op de kaft prijkt de pretentieloze titel ‘Mooie vlinders’. ‘Propter magnam gloriam tuam’ staat eronder. De laatste alinea’s van het boek zijn het waard om ingekaderd te worden: woorden die tot nadenken stemmen…

(Verschoning voor het moedwillig niet corrigeren van de oude spelling.)

Een vlaag rupsen van een onbekenden vlinder valt op tijd en stond een woud aan, knaagt en vreet bladeren of naalden van de boomen. De bladeren weg of de longen kwijt komt zo ongeveer op hetzelfde uit. Het plantsoen is ten dode opgeschreven. Memels, houtrupsen en C° voltrekken het begonnen opruimingswerk en verpulveren geleidelijk doch stelselmatig het harde hout. Eén rukwind daarna en de reus ligt verstrooid in stof en pulver. Kwamen al die duistere luidjes niet op tijd en stond tusschenbeide, heel de natuur was thans een uitgestorven massa doode boomstammen, met daarboven een wirwar van ineengestrengelde dorre takken. Het nieuwe leven was onmogelijk geworden bij gebrek aan plaats ; het leven zelve was uitgeschakeld omdat het werk van de dood niet voleind was.

Geen enkele schakel is overbodig.

Van de andere zijde. Wie zou ervoor zorgen dat de bestuiving der bloemen doelmatig geschiedde bestonden er geen vlinders en insekten; wie verlustigt meer ons oog dan die fladderende bloemen des hemels met hun helle kleuren; waarvan toch zouden vele onzer zangerige vogels leven, bestonden er geen larven en geen rupsen!

En ten slotte : zorgde de Alvoorzienige er niet voor dat ook de “insektenplaag” zich binnen beperkte grenzen ontwikkelen zou? Eens haar werk voltooid, zullen sluipwespen of woekerschimmel er wel voor instaan dat het teveel ter geschikter ure verdwijne.

We trekken den distel van kortzichtige menselijke berekeningen uit en planten in de plaats de rijke bloem van de Goddelijke Voorzienigheid, die beter geurt dan onze muffe wijsheid.”

Wij geloven natuurlijk al lang niet meer in de ‘Goddelijke Voorzienigheid’. We kiezen voor onze eigen ‘muffe wijsheid’. We geloven in de wetenschap. Maar veel is er niet veranderd, want waar God de wet niet stelt, doet de natuur het: Deus sive natura. De natuur legt ons evengoed haar wetten op. De wetenschappers en de filosofen zijn haar profeten. Maar het volk, dat is welbekend, is weerbarstig: iedereen kijkt toe, iedereen zucht en knikt, niemand luistert…

Zijn jullie ook benieuwd om te zien hoe de ‘Alvoorzienige’ ervoor gaat zorgen dat de huidige “kapitalistenplaag” zich “binnen beperkte grenzen zou ontwikkelen”? Sluipwespen en woekerschimmel zullen hiervoor waarschijnlijk niet volstaan. De atoombom misschien? De fatale milieuramp? De intercontinentale cyberoorlog? Ach, Gods wegen zijn ondoorgrondelijk…

Over God gesproken. Ik sla ‘Vlaamse Dichtkunst Van deze Tijd’ open. Op bladzijde 163 vind ik een gedicht van Albe. Er is geen dichtersnaam die meer aan God en priestergewaden doet denken. De titel is dan ook ‘Gebed’. En er komt een vlinder in voor.

Gebed

Gij die de dingen tot de kern,

den mensch in hart en nier doorgrondt

en ‘t zoet en zuur der ziel herkent

aan iedre plooi van onzen mond,

Gij die de graven opent

onzer diepst verborgen verdorvenheden

en geen acht slaat op de zuil

die met een gouden leugen huldigt ons verleden,

Hoed voor de vlam den vlinder

en voor den vorst de spin;

ons rest aan aardsch gewin wat kleur

wat zijde en veel venijn.

Laat dit, o God, onze vernedering

maar ons verderf niet zijn.

Ik denk niet dat er daarboven in de hemel een God zit te kijken. (Hoewel de mens toch is geschapen naar zijn beeld en gelijkenis, en God dus een oogdier moet zijn.) Ik geloof niet dat er een God is die luistert naar vrome gedichten of naar de verzuchtingen van kwezels. Maar wat mij opvalt is dat toen de dichter nog aan God dacht en in Hem geloofde, de toonzetting van zijn verzen realistischer was en minder zelfvoldaan.