Gnosis? Alleetoegij!

De Gnosis ? Alleetoegij !

Iemand vroeg mij: “Hoe doe jij het om in de troosteloze cultuur die je schetst toch zo vrolijk te blijven?” Het antwoord is eenvoudig.

“Tout le malheur des hommes vient d’une seule chose, qui est de ne savoir pas demeurer en repos, dans une chambre.” (Blaise Pascal)

Ik blijf thuis, ik luister wat naar muziek en naar de zoetgevooisde stem van mijn vrouw. En ik lees. Dat doe ik al 50 jaar. Toen ik twintig was ben ik gestopt met elke dag te kijken naar de korte samenvattingen van de boeken die film en televisie brengen voor de ongeletterden. Ik ben de boeken zelf gaan lezen. Ik heb gelezen van Agatha Christie en Simenon tot Victor Hugo en Dante, en ik ben blijven lezen tot ik begreep waar Abraham de mosterd haalde. Ik ben ondertussen een glimlachende deelgenoot geworden in dat zorgvuldig bewaard geheim. Het is een plek die in de wereldliteratuur wel drieëndertig verschillende namen heeft. De ‘in de stof gevallen lichtvonk’, de ‘anima sensus’, de ‘anima spiritus’, de ‘rûah’, de ‘nous’, de ‘pneuma’, de ‘sofia’, de ‘Jesus patibilis, de ‘parel’… Aristoteles noemde het ‘het theoretisch weten’. Sokrates, uit voorzichtigheid, bleef maar herhalen dat hij niets wist. Hij gebaarde dat zijn demon hem zijn fratsen influisterde, want wie er openlijk durft voor uitkomen dat hij ‘het’ begrepen heeft, en dat hij ‘het’ weet, riskeert zijn vel. Dat is vandaag nog altijd zo. Ik zou dus beter zwijgen en doen alsof mijn neus bloedt, dan riskeer ik niks.

«Presque vingt siècles après l’apparition du christianisme, le manichéisme est certainement ce qui s’est produit de plus merveilleux sur le globe terrestre dans l’histoire spirituelle de l’humanité.» (Simone Weil, Écrits historiques et politiques, Gallimard, Paris, 1960)

Ik kwam dat zinnetje onlangs toevallig tegen in een interessant boek. Het manicheïsme, daar moet ik het eens over hebben op mijn blog, dacht ik.

Het manicheïsme is een godsdienst die in de derde eeuw van onze tijdrekening ontstaan is en die meer dan duizend jaar onder allerlei vormen heeft voortgeleefd in Europa, Afrika en Azië. Mani, de stichter, was een Perzische geleerde die het verhaal van de mensheid had herschreven. Hij had de essentie van de drie meest hoogstaande religieuze leren bijeengebracht, de filosofieën van Zoroaster, Boeddha en Jezus. Hij wou de mensen uit de woestijn halen en hen de rechte weg tonen naar het geluk. Zijn eerste en voornaamste bedoeling was de elite te bevrijden van elke vorm van sacraal bijgeloof. Daarvoor stelde hij de kennis in de plaats van het geloof. Voor het gewone volk ontwierp hij een nieuw scheppingsverhaal dat Gods almacht ontkende en de redding van de wereld aan de mens van goede wil toevertrouwde. De taak van de gelovige was niet meer God te eren met spektakels van offers en paternosters en pelgrimstochten en boetedoeningen, maar het kwaad aan te pakken daar waar het zit: in ons hart en in ons eigen onnozel gedrag.

Het manicheïsme is inderdaad het absolute hoogtepunt uit de geschiedenis van de menselijke spiritualiteit, maar het was eerlijk gezegd te hoog gegrepen. Er werd van de elite een engagement en een onbaatzuchtigheid geëist die rijke mensen alleen in uitzonderlijke omstandigheden kunnen opbrengen. De leer was bovendien gebaseerd op kennis. Vandaar de naam ‘gnosis’. Kennis beschouwde Mani als de graadmeter voor het beschavingsniveau van het individu. Nu weet iedereen die ooit naar school is geweest dat kennis altijd moeilijk ligt. Ze vraagt vastberadenheid van de leraar en nederig werk van de leerling. Ze is het eerste wat verdwijnt als de cultuur inzakt en zich aan spektakel gaat bezuipen. Dan blijven weldra nog alleen ‘vaardigheden’ over, die de leerling kan oefenen terwijl hij naar de spelen kijkt in de arena of op de smartphone: dat komt op hetzelfde neer. Het manicheïsme nam dus de kennis heel ernstig. De leden van de elite moesten hun leven lang blijven lezen om de filosofie zo volledig mogelijk te kennen en te begrijpen. En ze moesten zich steeds voorbeeldig gedragen, niet liegen, niet stelen en niet met andere partners of kinderen hun intimiteit beleven. Ook voor het volk was het programma van het manicheïsme niet mals. Iedereen, tot de laatste man toe, moest bescheiden worden en de volledige verantwoordelijkheid voor de eigen daden aanvaarden. Wie niet in staat was zich te beheersen en in de fout ging, moest zich schuldig voelen, zijn overtreding erkennen, om excuus vragen, en de schade zonder uitstel vergoeden. Het belangrijkste ritueel was de openbare biecht. Elke maandag kwamen de gelovigen samen om de regels voor hun eigen gedrag samen te bespreken, hun fouten te bekennen, hun problemen aan elkaar voor te leggen en de nodige afspraken te maken. Er was een sociale ladder met twaalf treden die voor elk lid van de gemeenschap het bereikte beschavingsniveau aangaf. Wie een zware fout maakte werd gedegradeerd en moest een trede lager gaan staan.

Het manicheïsme was noch min noch meer een compromisloos Evangelisme, een leer die alle erfenissen van het sacrale heidendom overboord gooide en louter op mensenkennis en goede wil beweerde te functioneren. Een recht voor de raap filosofie die de kern van de zaak zonder omhaal centraal stelde: het onderscheid tussen goed en kwaad.

Iedereen die de puberteit voorbij is, begrijpt dat dit onderscheid van essentieel belang is, willen we van beschaving kunnen spreken. Wat Simone Weil zo aantrok in het manicheïsme, is dat het lot van de wereld er in de handen van de mens werd gelegd, niet van God. Ze geloofde wel in God, maar als een afwezige vorm van perfectie, een ‘Dasein’ met het statuut van een droom. Voor Mani was god een virtueel wezen.

God kan slechts in de schepping aanwezig zijn als een vorm van afwezigheid.” (ibidem)

De mythe van het manicheïsme, dat is het verhaal dat voor het plebs bestemd was, vertelt dat die afwezige God, vol goede bedoelingen zijnde, een perfecte hemelse schepping had voortgebracht. De mens was aan de oorsprong een door en door goed wezen. Maar de Demiurg, een jaloerse aartsengel, kwam er zich mee moeien en schiep de materie, waardoor de mens afgunstig werd en zichzelf in het kwaad stortte. Hij werd ‘uit de hemel op de aarde geworpen’. Het gewone volk geloofde dat letterlijk, maar wie tot de elite behoorde wist dat het beeldspraak was. De geletterden onder ons herkennen in die mythe de leer van Plato. Het manicheïsme komt inderdaad rechtstreeks voort uit de mysteriegodsdiensten die rond het begin van onze tijdrekening het beste van de Egyptische, de Joodse en de Griekse filosofie in zich verenigden.

Volgens de geheime leer van het manicheïsme bestaat de opdracht van de mens erin zich te bevrijden van zijn aardse gebondenheid aan de materie, om langs het spoor van de Waarheid op te klimmen naar zijn eigen oorspronkelijke ‘goddelijke Zijn’. Het is een mooi verhaal. Maar als eenentwintigste eeuwse denker kan ik moeilijk geloven in dat ‘goddelijke Zijn’. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat onze oorsprong veeleer in de buurt moet liggen van de chimpansee. En we hebben het ‘Dasein’ van de aap nog niet echt achter ons gelaten. De weg naar de ‘Nieuwe Mens’ waar Erasmus voor ijverde, l’honnête homme, is nog lang. En het is bergop.

De weg naar de top van het passieloze schouwen is lang. (Chinees spreekwoord)

Simone Weil maakte zich niet al te druk over de veronderstelde volmaaktheid van de mens bij de schepping. Ze was bekommerd om het onderscheid tussen goed en kwaad hier en nu. En ze achtte het spirituele project van het manicheïsme bijzonder geschikt om ons daarbij als leidraad te dienen. Ze begreep dat ‘hemel’ en ‘aarde’ tot de literaire beeldspraak behoorden, en ze vond dat we ons wat meer moesten inspannen om de ‘hemel op aarde’ hier en nu te realiseren. Dat is waarom Camus haar zo bewonderde.

Albert Camus, qui qualifia Simone Weil de « seul grand esprit de notre temps», est l’un des premiers à avoir révélé l’importance des écrits de Simone Weil et à lui avoir rendu un hommage vibrant : parlant de L’Enracinement, il présente cet ouvrage comme « l’un des livres les plus lucides, les plus élevés, les plus beaux qu’on ait écrits depuis fort longtemps sur notre civilisation. […] Ce livre austère, d’une audace parfois terrible, impitoyable et en même temps admirablement mesuré, d’un christianisme authentique et très pur, est une leçon souvent amère, mais d’une rare élévation de pensée. » C’est pour faire connaître la pensée de Simone Weil qu’Albert Camus obtint de fonder la collection « Espoir » aux éditions Gallimard.

http://www.30giorni.it/articoli_id_1558_l4.htm

Zowel Albert Camus als Simone Weil droomden van een spiritualiteit die haar fundament moest vinden in het paradigma van de liefde: ’Fraternité’. Maar we hebben ons laten vangen. Na de Verlichting hebben we het spoor van de goddelijke kennis laten doodlopen. We hebben gekozen voor puur menselijke vrijheid en gelijkheid. Liberté ! Egalité ! We hebben onze creativiteit uitgeleefd in de exacte wetenschappen en we hebben ons geleidelijk afgekeerd van onze spirituele erfenis. We hebben Fraternité beschouwd als een probleem voor later, wanneer we rijk zouden zijn. Want het is gemakkelijker, dachten we, het overtollige te delen dan het noodzakelijke. We zijn kritiekloos meegegaan in de ideologie van het kapitalisme. Onze eerste en vaak enige bekommernis is de duivelse materie. We offeren ons leven aan Baal, de primitieve god van het geld en de zelfliefde, zonder te beseffen dat we bezig zijn onze eigen kinderen op zijn altaar te verbranden.