De tijd van toen

De tijd van toen… Er is zoveel veranderd sedert vijftig jaar. Te veel om op te noemen. We zijn er natuurlijk enorm op vooruitgegaan. Bedenk eens wat er zou gebeurd zijn, als het coronavirus vijftig jaar geleden had toegeslagen. Dan waren de mensen massaal naar de kerken gestroomd! Je mag er niet aan denken hoe blij dat virus daarmee zou geweest zijn. God bestond toen nog en strafte het ongehoorzame volk!… We zouden toen tenminste begrepen hebben wat ons overkwam. Dat is nu anders. We zijn in de loop van de laatste halve eeuw goddelozer geworden dan ooit. Alle huizen hebben een badkamer, een wasmachine, twee SUV’s, een televisie in elke kamer en een hele batterij smartphones. En dus dachten we: er kan ons niets meer gebeuren. We leven in een hoogtechnologische roes. Je mond valt open als je ziet hoe het eraan toegaat in de ziekenhuizen. Rond elke patiënt staat een batterij machines en computers te pinken en te piepen, en een schare marsmannetjes dansen opgewekt van het ene bed naar het andere.

Maar wat nooit op televisie komt en dus niemand merkt, is de teloorgang van het filosofisch denken. We hebben – met de beste democratische bedoelingen – de onwetenden aan het woord gelaten. Zelfs de kinderen mogen bij alles hun zeg doen. In sommige families mogen ze zelfs kiezen wat er elke dag op het menu komt. Ik herinner mij nog altijd de vermoeide zucht en de uitspraak van Dirk D. W., onze turnleraar, die zei: ‘We hebben de kinderen mondig gemaakt, maar we hebben vergeten ze te leren wat ze moeten zeggen.’ Onze kinderen vertellen inderdaad om het even wat en zijn vaak onbeleefd. Honderd jaar geleden, toen we nog in het surrealisme geloofden, hebben we er eerst hartelijk om gelachen; onwetenden en kinderen kunnen best wel grappig zijn. Maar vandaag ligt onze kop in het uitstalraam van de slager en zitten we met een citroen in onze mond.

Honderd jaar geleden hebben we lijdzaam toegezien hoe de kunst in twee werd verdeeld, inhoud links, vorm rechts; en bij het urinoir van Duchamp hebben we champagne gedronken. We hebben de loodgieter die het kunstwerk op de riolering kwam aansluiten naar huis gestuurd en de vraag naar de betekenis afgedaan als te burgerlijk, te voorbijgestreefd. Dat de burgerman die kwam kijken zich bekakt voelde, deed ons gieren van het lachen. We hebben een prijskaartje met veel nullen aan de pisbak gehangen en alle nullen zijn erin gelopen. Toen jaren later bleek dat het oorspronkelijke artefact spoorloos was verdwenen, hebben we Duchamp verzocht om een replica, zoals de ontgoochelde eigenaars van totaal doorgeroeste old-timers soms bij de koetsenmaker bestellen. De derde replica is te bezichtigen in het Musée de l’Art moderne van Parijs. Duchamp was een milde man en graag bereid zijn handtekening meerdere keren te zetten voor weinig geld.

Als Duchamp onzin mag verkopen, dan mag ik dat ook, dacht Picasso. Twee generaties later was de betekenis van de kunst volledig vergeten en de vorm verkocht aan het grootkapitaal. De wijsheidsboeken werden in handen gegeven aan de eerste de beste charlatan die zich bereid verklaarde om er ‘het voedzame merg uit te puren’. De sekten rezen weldra als paddenstoelen uit de grond, en in het spoor van de Beatles begonnen de goedgelovigen te experimenteren met emotionele intelligentie en transcendente meditatie. De hele straat rook naar wiet. Er werd zelfs een verband gelegd tussen het urinoir van Duchamp en Boeddha. Omwille van de vorm van het voorwerp. Maar ook dat was een grap. Nu staan we voor aap met een kunst die uitsluitend bedoeld is voor leeghoofden met poen. De gewone man zit met zijn voeten bengelend boven het zeewier aan de kant van het water en vraagt zich af wat de zin van het leven is. Sitting on the dock of the bay : zonder traditie, zonder bakens en met een door het virus gehypothekeerde toekomst. Shakespeare had het vijfhonderd jaar geleden over de ‘crisis of degree’.

A crisis of degree is a situation in which essential distinctions which underlie social and cultural hierarchies appear to dissolve, leaving the society in a state of undifferentiated chaos. (Laurie Osborne)

We leven in een Babylonische spraakverwarring. Niemand weet hoe we verder moeten bouwen aan de toren van onze beschaving. We roepen luid om hoger, hoger, hoger. Maar we willen alleen maar meer, meer, meer…

Niets volstaat voor wie voldoende te weinig is. (Epicurus, 342 – 270 v. Chr.)

Meer dan tweeduizend jaar geleden wist de filosoof dat. Vandaag zijn we allemaal filosoof, maar er is van de klassieke wijsheid niets overgebleven dan gebazel. Iedereen gelooft dat God dood is en dat Sinterklaas nu de baas is. Onze denkers zijn niet alleen het noorden, maar ook alle andere windrichtingen kwijt. Op pagina 26 van ‘Zoek het licht dat opgaat in het Westen’, vat de Nederlandse filosofe Mieke Mosmuller-Crull, alle nieuwste methodes in één zin samen:

Het is leuk om iets te bedenken, en je weet maar nooit of het klopt.

Ik denk eraan om kunstenaar te worden.