De sneeuwbal

In de eerste dagen van januari 1841 dook de temperatuur plots fel onder nul in Parijs. De sneeuw viel met pakken tegelijk uit de lucht en weldra dreven op de Seine de ijsschotsen voorbij. Victor Hugo had de avond doorgebracht in het ‘salon’ van Madame de Girardin. Op 13 juni van dat jaar was hij lid geworden van de Académie française en hij was een erg gegeerde gast in alle Parijse salons. Delphine de Girardin, vrouw van een persmagnaat (die als eerste romans in feuilletonvorm uitgaf), hield een van de bekendste salons van Parijs. Ze kende Hugo al lang en was goed met hem bevriend. Zelf schreef ze gedichten en scherpe kronieken die ze onder een schuilnaam uitgaf. In haar salon waren de gasten kunstenaars, rijkelui, generaals en andere hooggeplaatsten.

Wanneer Hugo na het diner naar huis vertrekt, overvalt hem de koude. Hij krijgt meteen natte voeten in zijn lichte schoenen. Hij houdt zijn mantel goed dicht terwijl hij in de rue Taitbout uitkijkt naar een rijtuig. Aan de overkant ziet hij hoe een rijk geklede jongeman zich bukt, een handvol sneeuw opraapt en een eind verder in de decolleté van een prostituee gooit. De vrouw geeft een luide gil en stort zich verwoed op de belager. Er ontstaat een luidruchtig gevecht waar al snel de stadswacht op af komt. De twee sergeanten nemen de vrouw vast en laten de jongeman ongemoeid. De vrouw probeert zich los te rukken, maar wanneer ze begrijpt dat ze niet kan ontkomen, begint ze luid te jammeren.

– Ik heb niets verkeerds gedaan! Ik verzeker jullie, ik ben onschuldig! Die heer heeft mij aangevallen. Ik verzeker het jullie!

Hugo had het gebeuren gadegeslagen en voelde zijn vingers jeuken. Hij stak de straat over en ging achter de agenten aan die de vrouw meetrokken naar het politiebureau in de rue Chauchat. Hij zag door het raam hoe zij daar te keer ging, hoe zij schreeuwde, hoe zij op de grond rolde en zich de haren uit het hoofd trok. Hij dacht een ogenblik na en besloot dat hij dit niet zomaar kon laten voorbijgaan. Hij stapte het bureau binnen. Aan een tafel zat een man in het licht van een kaars te schrijven. Hij keek verbaasd op en vroeg wat Hugo verlangde.

– Wat wilt u, meneer?

Hugo wees naar de vrouw en zei:

– Mijnheer, ik ben getuige geweest van het gebeuren, ik kom zeggen wat ik gezien heb om die vrouw te verdedigen.

– Mijnheer, uw verklaring, of u er enig voordeel bij hebt of niet, zal geen enkele waarde hebben. Die vrouw is schuldig aan verstoring van de openbare orde, ze heeft een man geslagen. Ze kan rekenen op zes maand cel.

– Als ik u vertel wie ik ben, zult u misschien van mening veranderen en toch naar mij luisteren?

– Wie bent u dan, meneer?

Toen Victor Hugo zei wie hij was, veerde de commissaris – want die was het – recht, en bood zijn excuses aan. Hij gaf Hugo een stoel en nam pen en papier om zijn verklaring op te schrijven.

Hugo was zich ervan bewust dat zijn tussenkomst ‘s anderendaags in de kranten zou becommentarieerd worden: een ‘academicus’ die het opneemt voor ‘une créature’, een straathoer… Hij ondertekent het verslag en de vrouw wordt vrijgelaten.

Maar daar stopt het verhaal niet. De herinnering aan die onrechtvaardigheid blijft in het geheugen van de schrijver gegrift. En in het eerste deel van Les Misérables vinden we de hele scène terug.

Un soir qu’il avait neigé, un de ces élégants, un de ces désœuvrés, un « bien pensant », car il avait un morillo, de plus chaudement enveloppé d’un de ces grands manteaux qui complétaient dans les temps froids le costume à la mode, se divertissait à harceler une créature qui rôdait en robe de bal et toute décolletée avec des fleurs sur la tête’ […].

Chaque fois que cette femme passait devant lui, il lui jetait, avec une bouffée de la fumée de son cigare, quelque apostrophe qu’il croyait spirituelle et gaie, comme :

— Que tu es laide ! — Veux-tu te cacher ! — Tu n’as pas de dents ! etc., etc.

Ce monsieur s’appelait monsieur Bamatabois. La femme, triste spectre paré qui allait et venait sur la neige, ne lui répondait pas, ne le regardait même pas, et n’en accomplissait pas moins en silence et avec une régularité sombre sa promenade qui la ramenait de cinq minutes en cinq minutes sous le sarcasme, comme le soldat condamné qui revient sous les verges. Ce peu d’effet piqua sans doute l’oisif qui, profitant d’un moment où elle se retournait, s’avança derrière elle à pas de loup et en étouffant son rire, se baissa, prit sur le pavé une poignée de neige et la lui plongea brusquement dans le dos entre ses deux épaules nues. La fille poussa un rugissement, se tourna, bondit comme une panthère, et se rua sur l’homme, lui enfonçant ses ongles dans le visage, avec les plus effroyables paroles qui puissent tomber du corps de garde dans le ruisseau. Ces injures, vomies d’une voix enrouée par l’eau-de-vie, sortaient hideusement d’une bouche à laquelle manquaient en effet les deux dents de devant.

Het was Fantine… Dan volgt de scène in het commissariaat. Javert is de politieman en Jean Valjean krijgt de rol van Hugo.

(Victor Hugo, Les Misérables, partie I, “Fantine”, livre V, “La descente”, chapitre 12, “Le désœuvrement de M. Bamatabois”)

Victor Hugo is één van de grootste schrijvers uit de wereldliteratuur. Hij was niet alleen dichter, romanschrijver, toneelschrijver, tekenaar en ontwerper, hij was ook een belangrijk politicus en een nationale held. Er is zopas een mooi boek verschenen over hem: Dictionnaire amoureux de Victor Hugo.