Er is vandaag veel te doen over ongelijkheid. We spreken vooral schande over de superrijken die met de poen van heel het land gaan lopen. Toch zijn er zo maar een paar vergeleken met de enorme massa armen. Gelijkheid zal nooit bestaan, daarvoor zijn de mensen wereldwijd al te verschillend. Maar de armen helpen is onze plicht. In Voyage autour de ma chambre van Xavier de Maistre staan twee heel mooie hoofdstukjes over de ongelijkheid. Ik heb ze overgeschreven en vertaald. Misschien moet iemand er een podcast over maken?
Xavier de Maistre was soldaat, kunstschilder en schrijver. Hij werd geboren in Chambéry (hertogdom Savoye) in 1763 en stierf te Sint-Petersburg in 1852. In 1794, hij verbleef toen in Turijn, ging hij een verboden duel aan met een Piëmontese officier. Hij kreeg daarvoor 42 dagen kamerarrest. Elke dag van zijn opsluiting schreef hij een hoofdstukje van De reis door mijn kamer. Het werd een kostelijk boekje vol humor en filosofie.
In hoofdstuk 29 vertelt hij dat hij liever in de vasten had gevangen gezeten dan in de periode van carnaval. Hij verveelt zich dubbel omdat er buiten feest wordt gevierd en omdat hij denkt aan Eugénie, de jongedame van zijn dromen, die daar ergens ver van hem met andere mannen lacht en danst. Hij had graag mee carnaval gevierd, maar hij legt zich bij zijn lot neer, bedenkend dat zelfs de briljantste personages zich op de mooiste bals soms stierlijk vervelen en dat de armen er nog veel slechter aan toe zijn dan hijzelf in zijn kamer.
XXIX
Et pourquoi m’attacherais-je à considérer ceux qui sont dans une situation plus agréable, tandis que le monde fourmille de gens plus malheureux que je ne le suis dans la mienne ? – Au lieu de me transporter par l’imagination dans ce superbe casino, où tant de beautés sont éclipsées par la jeune Eugénie, pour me trouver heureux je n’ai qu’à m’arrêter un instant le long des rues qui y conduisent. – Un tas d’infortunés, couchés à demi-nus sous les portiques de ces appartements somptueux, semblent près d’expirer de froid et de misère. – Quel spectacle ! Je voudrais que cette page de mon livre fût connue de tout l’univers ; je voudrais qu’on sût que, dans cette ville où tout respire l’opulence, une foule de malheureux dorment à découvert, la tête appuyée sur une borne ou sur le seuil d’un palais.
Ici, c’est un groupe d’enfants serrés les uns contre les autres pour ne pas mourir de froid. – Là, c’est une femme tremblante et sans voix pour se plaindre. – Les passants vont et viennent, sans être émus d’un spectacle auquel ils sont accoutumés. – Le bruit des carrosses, la voix de l’intempérance, les sons ravissants de la musique se mêlent quelquefois aux cris de ces malheureux et forment une terrible dissonnance.
En waarom zou ik liever diegenen die zich in prettiger omstandigheden bevinden in mijn overweging betrekken, terwijl het op de wereld wemelt van mensen die er ellendiger aan toe zijn dan ik? – In plaats van mij in gedachten naar dat prachtige casino te begeven waar zoveel schoonheden door de jonge Eugenie in de schaduw worden gesteld, hoef ik om mij gelukkig te voelen slechts een paar ogenblikken stil te staan in de straten die daarheen leiden. – Talloze ongelukkigen liggen er halfnaakt in de portieken van de weelderige woningen en sterven van koude en ontbering. – Wat een schouwspel! Ik wou dat deze bladzijde van mijn boek over de hele wereld bekend werd, ik wou dat men wist dat in deze stad, waar alles overvloed uitstraalt, een hele schare daklozen in de koudste winternachten onder de blote hemel slapen, met als hoofdkussen een steen of de dorpel van een paleis.
Hier liggen een groepje kinderen dicht op elkaar om niet van de kou te sterven. – Daar een rillende vrouw die geen stem meer heeft om te klagen. – Voorbijgangers, vertrouwd met het straatbeeld, komen en gaan zonder zorgen. – Het lawaai van de karossen, de schaamteloze stemmen, de bekoorlijke tonen van de muziek, vermengen zich met de klachten van die misdeelden en brengen een afschrikwekkende wanklank teweeg.
XXX
Celui qui se presserait de juger une ville d’après le chapitre précédent se tromperait fort. J’ai parlé des pauvres qu’on y trouve, de leurs cris pitoyables et de l’indifférence de certaines personnes à leur égard ; mais je n’ai rien dit de la foule d’hommes charitables qui dorment pendant que les autres s’amusent, qui se lèvent à la pointe du jour et vont secourir l’infortune sans témoin et sans ostentation : – Non, je ne passerai point cela sous silence : je veux l’écrire sur le revers de la page que tout l’univers doit lire.
Après avoir ainsi partagé leur fortune avec leurs frères, après avoir versé le baume dans ces cœurs froissés par la douleur, ils vont dans les églises – tandis que le vice fatigué dort sous l’édredon – offrir à Dieu leurs prières et le remercier de ses bienfaits : la lumière de la lampe solitaire combat encore dans le temple celle du jour naissant, et déjà ils sont prosternés au pied des autels ; – et l’Eternel, irrité de la dureté et de l’avarice des hommes, retient sa foudre prête à frapper.
Wie zich zou laten overtuigen om aan de hand van het vorige hoofdstuk een oordeel te vellen over een stad, zou zich erg vergissen. Ik heb het gehad over de armen die men er aantreft, over hun erbarmelijk gejammer en over de onverschilligheid van bepaalde personen; maar ik heb niets gezegd over de grote menigte liefdevolle zielen die slapen terwijl de anderen zich amuseren; zij die vroeg opstaan om de onfortuinlijken hulp te bieden zonder getuigen en zonder vertoon. – Nee, dat zal ik niet verzwijgen: – ik wil het schrijven op de achterkant van de pagina die heel de wereld moet lezen.
Nadat ze op die manier hun rijkdom gedeeld hebben met hun broeders, na hun balsem te hebben gestort in die door lijden gekrenkte harten, en terwijl de moegedanste ondeugd slaapt onder een donzen dekbed, begeven zij zich naar de kerken om hun gebed aan God op te dragen en hem voor zijn weldaden te danken. Het schijnsel van de godslamp vecht nog in de tempel tegen het rijzend daglicht en reeds zitten zij geknield aan de voet van de altaren; – en de Algenoegzame, die vertoornd over de hardleersheid en de gierigheid van de mensen, zich klaar maakt om te slaan, houdt zijn bliksem in.