Nicolas Boileau
Rien n’est beau que le vrai…
… Rien n’est beau que le vrai : le vrai seul est aimable ;
Il doit régner partout, et même dans la fable :
De toute fiction l’adroite fausseté
Ne tend qu’à faire aux yeux briller la vérité.
Sais-tu pourquoi mes vers sont lus dans les provinces,
Sont recherchés du peuple, et reçus chez les princes ?
Ce n’est pas que leurs sons, agréables, nombreux,
Soient toujours à l’oreille également heureux ;
Qu’en plus d’un lieu le sens n’y gêne la mesure,
Et qu’un mot quelquefois n’y brave la césure :
Mais c’est qu’en eux le vrai, du mensonge vainqueur,
Partout se montre aux yeux et va saisir le cœur ;
Que le bien et le mal y sont prisés au juste ;
Que jamais un faquin n’y tint un rang auguste ;
Et que mon cœur, toujours conduisant mon esprit,
Ne dit rien aux lecteurs qu’à soi-même il n’ait dit.
Ma pensée au grand jour partout s’offre et s’expose,
Et mon vers, bien ou mal, dit toujours quelque chose…
(Épître IX)
Niets is mooi, behalve het ware…
Het ware moet overal heersen, zelfs in de verhalen:
De spitsvondige verzinsels van elke fictie
Beogen slechts de waarheid in het licht te stellen;
Weet jij waarom mijn verzen worden gelezen in heel het land,
Door de mensen worden gezocht en bij de prinsen welkom zijn?
Het is niet om de vele vleiende klanken
Die het oor welgevallig strelen,
Ook niet om de versmaat die naadloos de gedachte volgt
Of omdat geen woord ooit de cesuur verstoort:
Maar het is omdat de waarheid die de leugen overwint
Overal te zien is en ieders hart bekoort
Omdat het goede en het kwade zorgvuldig worden afgewogen
En een bedrieger nooit een mooie rol krijgt toebedeeld;
En omdat mijn hart, dat altijd mijn verstand beteugelt,
Aan de lezer niets anders zegt dan wat het tot zichzelve zegt.
Mijn denken toont zich overal oprecht en open
En al is mijn vers eens kreupel, het leert je altijd iets…,