Anthropos Jim.
De taal heeft een functie en een oorsprong.
De taal is zo oud als de mens zelf. De prototaal, het eerste spreken, is ontstaan tussen zes en twee miljoen jaar geleden. We weten dat alles wat blijft bestaan in de natuur een functie heeft, maar de wetenschap is nog altijd op zoek naar de functie van de taal. Mijn hypothese is eenvoudig en logisch: de taal is niet ontstaan omdat onze voorouder, de primaat, plots iets te zeggen had, maar als aanpassing van de soort aan haar eigen problematisch geworden gewelddadigheid. De taal is ontstaan als middel om het geweld, inherent aan de menselijke soort binnen de perken te houden. Ze is begonnen als één woord en ze is uitgegroeid tot wat wij vandaag de wet noemen. Wie het ontstaan van de taal in een aanschouwelijk verhaal, een ‘just-so story’, wil vertellen, moet de betekenis van het allereerste woord kunnen raden en een logische verklaring vinden voor de evolutie ervan tot de codex Hammurabi, de tien geboden, het Romeinse recht, de code Napoléon, de Verklaring van de rechten van de Mens en de ontzaglijke hoeveelheid wetsbepalingen, vredesverdragen, contracten en handelsovereenkomsten die er vandaag voor zorgen dat we elkaar nog niet met atoombommen vernietigd hebben. De mensheid heeft maar één groot probleem, en dat is het geweld. Daar is maar één efficiënt wapen tegen: de taal.
Ooit was de taal een angstschreeuw, een waarschuwingskreet. Maar het eerste woord was nog niet koud of zij werd beschuldiging, taboe, bezwering, strijdkreet en vervloeking. Het eerste verhaal dat ooit uit de mond van de mens opwelde was dat van de broedermoord. En met die moord ontstond het offerritueel dat nog steeds de kern van elke religie uitmaakt: de taal werd geboren in de context van het zuivere sacrale; ze heeft de religie doen ontstaan en is de conditio sine qua non van de mens.
Taal ontspringt aan angst en geweld. Zoals het water van een onuitputtelijke bron graaft zij langzaam over honderdduizenden jaren de bedding van de menselijke cultuur. Ze evolueert uiterst traag, maar wanneer vijfduizend jaar geleden het schrift ontstaat, komt ze in een stroomversnelling terecht. De eerste lichtstralen van de rede breken door, wat wil zeggen dat de slimste mensen over een taal gaan beschikken waarin zij zich een kritisch oordeel over zichzelf kunnen vormen: zij vinden in de rationele taal een manier om zich niet langer door alleen emotie en gevoel te laten leiden. Zo ontstaan door de zelfkritiek de eerste individuen. Terwijl in de primitieve culturen de taal volledig in het teken van het religieuze stond, ontstaat nu – heel moeizaam – het profane taalgebruik: door dichters tot kampvuurverhalen omgewerkte mythe, door heersers en hun raadgevers weloverwogen wetten en verdragen, geordende rechtspraak, en, op alle gebieden van de menselijke activiteit, ontwikkeling van bewuste knowhow. Onder druk van de ratio heeft de primitieve religie heeft zich over vele eeuwen tot wijsheidsleer ontvouwd.
‘Man gave name to all the animals, in the beginning, in the beginning.’
Het schrift verlaat in de loop der eeuwen de tempels en de taal wordt de springplank van het kritisch denken, de wetenschap en de ethiek. Maar ook van de propaganda en de publiciteit. We moeten ons dan ook over de wetenschap niet al te veel illusies maken, de mythe voert vandaag nog altijd de boventoon, en geweld, haat, moord en oorlog leveren nog altijd alle stof voor de populaire verhalen die mensen over de wereld en de kosmos aan elkaar vertellen.
De taal behoort aan de mens, ze maakt de mens, de mens is een leugenaar: de taal dient om te liegen. Om de woede te sussen en de haat in slaap te wiegen. Of om op te hitsen tot uitbundig dansen en moord en brand. Of om tot compulsief kopen te verleiden. Van bij het prille begin moeten er individuen geweest zijn die op het idee kwamen om de angstschreeuw te misbruiken.
‘Nu zei Jahweh tot Kaïn: ‘Waar is uw broer Abel?’
Hij antwoordde: ‘Ik weet het niet. Moet ik dan op mijn broer passen?’
De taal is het instrument van de duivel. En omdat in de natuur alles paradoxaal is, is zij tegelijk het instrument van God. De Bijbel is een eindeloos verhaal van moord en oorlog, van wreedheid, verraad en waanzin. De Bijbel is tegelijk het verhaal van de onmacht van de rede, de kracht van de goede wil, het gezond verstand en de liefde.
De taal is dus ook het instrument van de redder, de heilige, de heiland, de profeet, de mensenzoon die naar zijn vader kijkt en denkt: we zouden beter in voedsel, huisvesting, landbouw en kunst investeren dan in tanks en raketten. Mandela, Martin Luther King, Gandhi, Goethe, Galileo, Socrates. Hun stem zingt in de lege hal van het museum waar de toerist verwezen staat te gapen naar de oude kunst die hij niet begrjipt.
$ $ $ $ $
Uit de wanhoop van de profeet ontstaat uiteindelijk de bekroning van het rationeel denken: de humor. In het wondermooie boek van Mark Twain, Huckleberry Finn, wordt de primitieve spreker ten tonele gevoerd. Hij heet ‘Jim’. Hij is de weggelopen neger, weggelopen omdat hij niet door zijn meesteres voor achthonderd dollar verkocht wil worden in New-Orleans. In zijn spreken toont de taal zich aan ons in haar oorspronkelijke zuiverheid en leren wij waar wij vandaan komen. Alles is instinct en emotie in ons gedrag, niets is ratio. Het bijgeloof, het slim bedrog en zelfbedrog: hier is de oude taal in volle actie! Puur mimetisme, het overnemen zonder enige kritische zin van alles wat men hoort zeggen. Puur mimetisme, het geloof dat gehecht wordt aan de eigen verzinsels. Mimetisme, al de zinnetjes en de weetjes die men onderweg heeft opgepikt en dus kan nabootsen: men zal ze, zonder goed te beseffen wat men doet, steeds opnieuw hergebruiken in gewijzigde omstandigheden en ze combineren tot een nieuwe creatieve manier om slim in te spelen op de verrassende wendingen van de realiteit en om aan de roofzucht van de homo lupus te ontglippen:
“To crawl on the edge of a straight rasor and survive it…”
De taal is het leven zelf. Ze is het voortdurende verhaal dat men aan zichzelf vertelt over zichzelf: ‘The neverending story’. De fantasie die zich stort in het Al en alles wat in het natuurlijke niet begrepen wordt verheft tot het bovennatuurlijke. Mimetisme zonder autocensuur, mimetisme zonder zelfreflectie of zelfkritiek: het eigenmachtig aanmaken van voorstellingen die in woorden op de werkelijkheid worden geprojecteerd, verzinsels die klakkeloos geloofd worden, zodat de waanvoorstelling als constructie blijft bestaan en deel wordt van het wereldbeeld: woorden die moeten dienen als krukken voor ideeën die zo mank lopen als een paard zonder poten. Onzin, verzinsels die nergens op slaan, maar die het leven mogelijk maken, en die – omdat onzin ook zin is – zin geven aan een gebeuren dat het inzicht van de plaatselijke enkeling zover overstijgt dat hij alleen in een gebrekkige vertelling het angstaanjagende feit van zijn bestaan kan vatten, om het in leugens te verpakken en nadien obsessief met de hele kudde mee te herhalen: het ritueel krijgt langzaam vaste vorm naarmate het verhaal over de kosmos zich in de collectieve verbeelding van de stam ontspint en uitgroeit tot een mythe. De mens is een aap gebleven, hij luistert en hij kijkt: de aap is een oogdier. Bij de meeste hogere dieren is het reukorgaan het sterkst ontwikkeld en dwingt de aandacht. Bij de mens dwingt het oog. Het oog is koning. En in het land der blinden…
Het leven van de massamens, de primitieve kijker, speelt zich volledig af in de context van het virtuele, het bovennatuurlijke. Animisme. En omdat het bovennatuurlijke nu eenmaal volledig op het vlak van de representatie tot stand komt, en alleen daar, in het symbolisch veld dat ontspringt aan de vervalste verbeelding van de feiten, het omzetten dus van de feiten in beelden die zichzelf langzaam herschikken tot een incoherent en irrationeel verhaal, wordt elke nieuwe ‘just-so story’ een nieuwe mythe. Het bovennatuurlijke bestaat bijgevolg nergens anders dan in de collectieve verbeelding. Het biedt geen andere weerstand dan de angst voor de medemens die zich in de taal van de stam uitdrukt en door herhaling en gewoonte met een zekere legitimiteit is aangekleed, de dingen die de mensen zeggen… Zo kan men ook vandaag nog altijd wel, vertrekkend van het algemeen min of meer aanvaarde spectrum van wonderen en pseudowetenschappelijke hersenspinsels, een uitleg bedenken die de dingen van de wereld een plaats geeft in een incoherent verhaal waarmee dan weer gedurende een moment te leven valt. Trump. Tot er morgen een nieuwe scheur in het gordijn komt en men zich weer tot de geesten moet wenden: samentroepen om te dansen rond de offertafels. We moeten een schuldige vinden en het mes in het vlees drijven. Of de atoombom.
Bloed in het zand, wijn in de kelk, en een wrange nasmaak in de mond… Bidden en vergeten. En straks – als het ‘God’ belieft – zullen de overlevenden rechtkruipen en herbeginnen.
Zou humor ons kunnen redden? Jim is onvertaalbaar. Onbetaalbaar. Een prachtig en meeslepend boek om te lezen: Mark Twain, Huckleberry Finn. (Te lezen in het Engels!)