Niets is slimmer dan de mens

(NOTA BENE : Wie op zoek is naar mijn boek over de Kleine Prins van Antoine de Saint-Exupéry, Het Raadsel van de Kleine Prins, klikt even op BOEKWINKEL bovenaan de pagina. Verzending is kosteloos voor België.)

‘Niets is slimmer dan de mens, maar hij moet leven…’ Mijn grootmoeder zei dat vaak. Ze zuchtte dan, ze schudde haar hoofd en keek omhoog door het keukenraam naar de wolken. Ik stond erbij en keek ernaar, zoals in het liedje van de twee beren. Het broodjes smeren deed mijn grootmoeder. Ze glimlachte naar mij. En als ze even later weer met haar gedachten in de wolken was, voegde ze er met een droeve glimlach aan toe: ‘Het is geen avance, ze willen toch niet luisteren.’

Pas vele jaren later, toen zij al lang het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had, las ik bij Aristoteles wat ze met dat ‘leven’ bedoelde: tussen de wetenden en de onwetenden bestaat hetzelfde verschil als tussen de levenden en de doden. Toen begreep ik ook waarom zij beweerde dat het geen ‘avance’ was. ‘Leven’. Ze bedoelde het figuurlijk. Ze had het over de levenskunst. Te veel mensen zijn ‘dood’. Zombies.

Les morts sont plus nombreux que les vivants. Leur nombre augmente. Les vivants sont rares. (Ionesco, Rhinoceros)

De mensen willen niet horen, niet weten, niet denken. De waarheid interesseert maar weinigen, ze kwetst teveel de eigendunk. We willen erop los leven en prietpraat verkopen en onredelijke dingen doen. ‘Vrij zijn’.

Mijn bomma was een mens dat altijd goed luisterde als de pastoor preekte. Ik zat zonder interesse op de kerkstoel naast haar en wist niets beters te bedenken dan de bollekes uit mijn neus te peuteren. Ze kon mij altijd precies vertellen wat ik verkeerd deed. Te laat opstaan, te laat gaan slapen, te laat aan mijn huiswerk beginnen, zitten dromen en niets doen, tegenspreken, voetzoekers op de vensterbank leggen voor het openstaand keukenraam, mieren met een pennenmes in tweeën snijden, een plastieken bekertje met water bovenop de WC-deur zetten, met vuile voeten over de pas gedweilde vloer lopen, met de katapult okkernoten naar de geraniums schieten, kersen en suikerklontjes stelen, de gazet van mijn grootvader met een spiegeltje in brand steken… Als ik onder het eten mijn mond durfde opendoen, herinnerde ze mij eraan dat kinderen moeten zwijgen aan tafel! Ik was dan niet blij, maar ik zweeg. En ik luisterde. Luisteren wilde zeggen gehoorzamen. Mijn grootmoeder leerde mij gehoorzamen zonder pruttelen. Later, toen ik eenmaal getrouwd was, begreep ik hoe belangrijk die vaardigheid wel is.

Ze leerde mij mijn handen wassen voor het aan tafel gaan. Ze liet mij de koer vegen wanneer de natte herfstbladeren de kasseien glad maakten en ook als het gesneeuwd had. Wanneer ze de vaat deed, werd ik erbij gehaald om de lepels en de messen en de vorken af te drogen. Niet de borden, en ook de glazen niet, want die breken als ze vallen. Ze stopte een gieter in mijn handen om water te geven aan de dahlia’s en ze liet mij het oud brood naar de konijnen brengen.

Wanneer ik schoolwerk had, kwam ze naast mij zitten breien. Ze nam haar bollen wol erbij en ze gaf het goede voorbeeld: ze werkte zwijgend, zonder op te kijken. Als ik slordig schreef, stopte het ritmisch getik van de naalden, ik kreeg een opmerking en mocht herbeginnen. Tot het goed was. Het was goed als zij tevreden was, niet als ik het beu was. Ik was een dromer. Na een paar zinnen al gleden mijn gedachten weg en ik vergat de keukentafel en de wijzers van de klok. Ze zag het, maar zei niets, ze breide voort tot haar rijtje af was en dan tikte ze eventjes met haar lege breinaald op mijn schrift. ‘Hier manneke! Voortdoen!’ En ik deed voort.

Dat is allemaal lang geleden. De pastoors preken niet meer, de bomma’s zijn uit de mode of op reis, en de kinderen zijn allemaal VIP’s. Ze mogen zeggen en willen wat ze zelf willen. Ze hebben veel rechten, weinig plichten. Ze zijn creatief. De opvoeder staat erbij en kijkt ernaar. Hij weet goed genoeg wat hij moet eisen, maar hij laat betijen, want moeten mag niet meer. De plicht, waar vroeger zoveel om te doen was, is een vies woord geworden, pedagogisch onverantwoord. In de klassen wordt te veel gebabbeld en rondgekeken. Dat het niveau van het begrijpend lezen zorgen baart is een belangrijk minpunt. Maar het land is rijk, we kunnen ons veel permitteren.

Pourvu que ça dure, zei de moeder van Napoleon. De kruik gaat zolang te water tot ze barst.